Smits-Bekkers smederij en touwhandel in Maashees


Uit het boek “Blijfma, 100 jaar Verbeeten”

Woonhuis en winkel. Op de foto Margriet

‘Pap werkte, Moe was de kapitein’

Toen Sjef Smits en Bertha Bekkers in 1940 met elkaar trouwden, werden ook twee ambachten met een eeuwenlange historie in Maashees met elkaar verenigd: smid en touwslager. Sjef kreeg een dubbelfunctie als mede-eigenaar van een ploegenfabriek en handelaar in touw, Bertha bestierde de winkel in huishoudelijke artikelen en touw en leidde het gezin. Geen van de negen kinderen zag een toekomst in de smederij of touwhandel, waardoor aan allebei een einde kwam. Wat bleef zijn herinneringen, die worden gekoesterd, onder meer door de broers Wim (77) en Alfons Smits (66).

‘Touwbaan’ is een straatnaam in Maashees. Ooit lag hier inderdaad een touwbaan. Ook achter het huis van de familie Bekkers lag een touwbaan. Wim en Alfons zijn te jong om er herinneringen aan te hebben. Wim: “Ik heb altijd begrepen dat die touwbaan ongeveer tot de Tweede Wereldoorlog in bedrijf is geweest voor het maken van touw. In onze jeugd lag die baan er nog wel, maar wij hebben ze nooit in werking gezien.” Alfons, die in de afgelopen periode, samen met Marriëtte (69) en Frans (78) het familiearchief opnieuw ter hand hebben genomen na het overlijden van Hans (+2019), die dé familiearchivaris was, vult aan: “De geschiedenis van die touwbaan voert in elk geval terug tot in de achttiende eeuw. Opeenvolgende generaties van de familie Bekkers waren actief als touwslager. Dat is tot in de twintigste eeuw zo gebleven.”

De familie Smits was nog zo’n Maashees geslacht dat eeuwenlang hetzelfde ambacht uitoefende. Alfons: “Uit de archieven blijkt dat op z’n minst al zeven generaties van de familie Smits hoefsmid in Maashees waren. Toen Pap en Moe trouwden, kwamen het smeden en het touw samen in één gezin.” Een vaste rolverdeling was snel gevonden: vader in de eerste plaats in de intussen tot ploegenfabriek uitgegroeide smederij met daarnaast de touwhandel en moeder de winkel in huishoudelijke artikelen en later ook touw.” Wim: “Pap werkte, moe was de kapitein. Ze regelde alles voordat je het in de gaten had.” Alfons: “Pap was inderdaad altijd aan het werk tot laat in de avond. Hij was zelf geen smid, zijn twee broers wel. Hij zat op de handelsschool, maar kon die niet afmaken omdat zijn vader overleed en daardoor thuis hard nodig was.” Pap was de verkoper en boekhouder terwijl zijn broers Sjeng en Jacques met de medewerkers gingen over de techniek en uitvoering.

De negen kinderen van Pap en Moe werden geacht allerlei klusjes op te knappen. Wim: “Als kind van een zelfstandige kreeg je er allerlei baantjes bij. Pa verkocht het touw in verschillende lengtes, tien, vijftien, twintig meter. Wij moesten die lengtes afmeten. Daar verdienden we dan een paar centen per bol mee.” Alfons: “Behalve huishoudelijke artikelen verkocht moe in de winkel ook kokosmatten. Die moesten wij dan vervolgens naar de klant brengen.” Ook bij de smederij werden de kinderen ingeschakeld, vertelt Wim: “Als een paard werd beslagen, ging de eigenaar van het paard naar huis. Was het karwei geklaard dan werd ik, of een van mijn broers, zelfs als kleine jongen al, op de rug van het paard gehesen. Het paard draafde dan naar huis, het wist de weg zelf te vinden.” Klinkt dat niet allemaal als een heel druk kinderbestaan? Wim: “Zo ging het toen overal. Maar we beklagen ons absoluut niet. We hebben zeker voor die tijd een vrije opvoeding gehad. Wij mochten heel veel.”

De aloude dorpssmederij waar je voor alle voor een smid gebruikelijke klusjes terecht kon – en ook voor minder gebruikelijke als het plakken van een fietsband – groeide geleidelijk uit tot een vooral op landbouwwerktuigen gerichte fabriek. Het aanbod aan werktuigen was aanzienlijk groter dan het woord ‘ploegenfabriek’ suggereert. De fabriek lag tegenover Havens: “Er moest iemand tijdelijk bij de fabriek wonen toen het woonhuis leeg kwam te staan. Dat werden wij. Monseigneur Geurtsstraat 6 was sinds de Tweede Wereldoorlog ons belangrijkste adres.” Wim: “De slogan was destijds ‘Ploegen van Smits staan aan de spits’. Die ploegen leverden ons als kind trouwens ook inkomsten op: ze moesten worden geverfd en dat betekende een extra zakcentje voor ons. Spuiten was er toen nog niet bij.” De klanten van de ploegenfabriek bevonden zich vooral in de regio, al herinnert Wim zich: “Ook de CHV in Veghel behoorde tot de afnemers. Enkele keren per jaar kwam er dan een grote vrachtwagen voorrijden waarmee de machines naar Veghel en andere klanten werden vervoerd.” 

Ook de klandizie van ‘de touwkoning van Maashees’ kwam in de eerste plaats uit de nabije omgeving. Wim: “We leverden veel aan aannemers en boerenbonden, steigertouw, bindtouw, zakkentouw, noem maar op. Pap verkocht het en leverde het vervolgens bij de klant af. Hierbij werden de kinderen ook weer ingeschakeld om met de fiets touw bij de klanten te brengen. Tot afstanden van 20 km aan toe. Ook in de winkel werden touw en aanverwante artikelen verkocht. Ik weet nog wel dat macramé een tijdje heel populair was. Daar pikten wij een graantje van mee.”

De negen kinderen van Sjef en Bertha zwierven allemaal uit. Geen van allen had de ambitie om vader en moeder op te volgen. Wim: “We zijn allemaal iets anders gaan doen. Pap en moe hebben nooit druk op ons uitgeoefend om de zaak over te nemen.” Het einde van een eeuwenlange traditie van smeden en touwslaan en -handel was daarmee onvermijdelijk. Alfons: “De ploegenfabriek kende geen opvolger en is daarna opgehouden te bestaan. Maar pap heeft tot op z’n 84e in de touwhandel gezeten. Anny, de vrouw van Wim, heeft hierna nog 15 jaar een touwhandel in Oss gerund. Hij woonde toen alleen, moe is al in 1986 op zeventig jarige leeftijd overleden. Als hij er even niet was, plakte hij altijd een briefje op de winkeldeur om te melden waar hij was. ‘Ben achter het huis in de boomgaard’ bijvoorbeeld, we hebben al die briefjes bewaard. Pap is uiteindelijk 95 geworden, hij is in 2008 overleden.”

Zijn de banden met Maashees definitief doorgesneden voor Wim en Alfons, die sinds jaar en dag in respectievelijk Oss en Schaijk wonen? Alfons: “Nee, hoor, we komen er nog regelmatig, bijvoorbeeld voor een bezoek aan onze schoonzus die in de kalverstraat aan de maas woond” Ook Wim is nog regelmatig in de omgeving van Maashees te vinden: “Mijn vrouw Anny is een zus van Riet Bongers, de vrouw van Piet Verbeeten.”